Socrates (469-399 v C)
Over Socrates bestaan heel wat bronnen, de ene al wat historisch betrouwbaarder dan de andere. De meest bekende en misschien ook de mooiste zijn de boeken van Plato (428/7-348/7). We lezen er verhalen waarin Socrates met Griekse jongens en mannen in gesprek gaat. In Plato’s werk uit zijn vroege periode en middenperiode – met betrekking tot de figuur van Socrates waarschijnlijk historisch de meest betrouwbare – lezen we enkele kenmerken van Socrates’ karakter en zijn pedagogische aanpak.
Een bijzondere leraar
In de bloeitijd van het klassieke Griekenland, rond 450, verschenen in het democratische Athene de zogenaamde ‘sofisten’ of ‘wetenschappers’. Zij verzorgden voor het eerst een soort onderwijs na wat wij de lagere school zouden noemen. Tegen betaling bereidden ze de meestal aristocratische jongens voor op een maatschappelijke carrière o.a. door cursussen spreken in het openbaar. Onder hun invloed werd het houden van filosofische vraaggesprekken een belangrijk onderdeel van het onderwijs en bovendien een populaire ‘sport’ bij de Atheners. Deze gesprekken waren in feite twistgesprekken en maakten onderdeel uit van de ‘eristiek’, de kunst om door middel van een twistgesprek een debat te winnen. Een geoefende ‘sofist’ was in staat om via vragenstellen een stelling als « democratie is een uitvinding voor de zwakkeren » onderuit te halen. Je zou de sofisten kunnen vergelijken met advocaten vandaag.
Het is niet uitgesloten dat vele socratische gesprekken zoals ze in het vroege werk van Plato beschreven staan, een weerslag zijn van feitelijke twistgesprekken en dat Socrates zelf met andere woorden ook aan deze ‘sport’ deed. Toch had Plato het moeilijk met deze sofisten. Hij verweet hun het onkritische en maatschappijbevestigende karakter van hun onderwijs. Overtuigingskracht moet volgens Plato een middel zijn, geen doel. Hij reageert met behulp van zijn literaire ‘held’ Socrates tegen hun scepticisme : niet alle meningen zijn relatief, het loont de moeite naar de waarheid achter de verschijnselen op zoek te gaan. Socrates verschilt volgens Plato in een paar opzichten van de sofisten :
Zijn motivatie is verschillend. In de Apologie vertelt Socrates dat hij zich in zijn leven niet druk heeft gemaakt « om wat voor de meeste anderen zo belangrijk is : geld verdienen, beheer van het bezit, militaire en politieke functies en al die andere ambten, politieke clubs en partijen die onze stad kent » (Plato, Apologie, 36b). Socrates is niet geïnteresseerd in wat andere van hem denken, in hoe je goed overkomt, in pralerijen, in aanzien of macht (Plato, Theaetetus, 173-174). Wat hem motiveert om te filosoferen is ervoor te zorgen dat men zichzelf als mens zo goed mogelijk ontwikkelt. Het sleutelwoord is hier : morele kwaliteit en psychische autonomie.
Socrates schrijft geen artikelen, citeert geen boeken en houdt ook geen lange uiteenzettingen. Hij is geen ‘schriftgeleerde’ maar gaat daarentegen op onderzoek in een gesprek met mensen. Uit de Phaedrus blijkt dat Socrates niet gelooft in kennisoverdracht via teksten en voordrachten. Echte kennis is voor hem evaluatief en levendig. Vaardigheden en informatie gelden op zich niet als kennis omdat de doelen waarvoor de vaardigheden worden ingezet en de conclusies die uit die informatie worden getrokken buiten de kijker staan. Daarom kan echte kennis pas worden opgedaan in een wederzijds gesprek waarin de leraar samen met zijn gesprekspartners overtuigingen en oordelen onderzoekt op basis van eigen ervaringen. Zo’n onderzoek heeft als effect dat er nagedacht wordt over wat gemeenschappelijk is, dat er plaats is voor twijfel en onwetendheid, dat de leraar even geëngageerd en zoekend is als zijn leerlingen en dat er een dialectiek op gang komt die beiden in staat stelt het onderzoek nog verder door te voeren. In de Lachès zegt Nicias, een Atheens generaal, hierover : « Je zult daarna ongetwijfeld zorgvuldiger leven als je zijn onderzoek niet uit de weg gaat en bereid bent, en het normaal vindt…je leven lang te blijven leren en niet te denken dat het verstand met de jaren vanzelf komt » (Plato, Laches, 187e-188c).
De kennis die Socrates zijn gesprekspartners wil bijbrengen is vooral zelfkennis. Discussies over iets wat ver van je bed is of vrijblijvend is zoals de sofisten dikwijls voerden, vindt Socrates niet interessant. Wat hem wel ter harte gaat is de waarheid achter de oordelen die we de facto vellen op basis van eigen kennis en ervaring. Achter dit kenmerk zit Plato’s zogenaamde anamnese-theorie. Plato is ervan overtuigd dat kennen her-kennen is en dat de Idéa of Vormen, zij het moreel (vb. ‘vriendschap’), mathematisch (vb. ‘de cirkel’) of objectgericht (vb. ‘het paard’), al van voor de geboorte ‘in ons’ aanwezig zijn. Ze zijn niet te vinden in de uiterlijke verschijnselen maar zitten in onze geest. Het komt er enkel op aan om via de juiste vragen deze ‘verborgen kennis’ ter wereld te brengen . Daarom laat hij Socrates zichzelf in de Theaetetus ‘vroedvrouw’ noemen, met twee verschillen : « in de eerste plaats verlos ik mannen en niet vrouwen en in de tweede plaats onderzoek ik de geest die zwanger is, niet het lichaam ».
In tegenstelling tot de sofisten die soms wandelende encyclopedieën waren, beweerde Socrates dat hij niets wist. Wist Socrates werkelijk niets ? Zelf zegt hij in de Apologie dat hij niet beweert dat hij iets weet als hij dat feitelijk niet weet. Hij heeft dus weet van zijn niet-weten. Dit niet-weten is dus dubbelzinnig. Het is pose want hij is zijn gesprekspartners steeds weer de baas maar het is ook werkelijkheid : hij heeft nooit zekere kennis over de zaak. Dit brengt met zich mee dat Socrates als pedagoog ook dubbelzinnig werkt. Aan de ene kant brengt hij inderdaad geen enkele kennis over, aan de andere kant draagt zijn aanpak toch bij tot bewustwording en zelfkennis (Vlastos, 1999, 21-44).
Zijn pedagogie
Zijn doel : wijs-begeerte opwekken
Ogenschijnlijk is Socrates in zijn gesprekken op zoek naar een antwoord op de vragen van de leerlingen. Impliciet echter voert hij ze tot andere vragen, vragen die beter zijn als het de bedoeling is om wijsheid te zoeken. Het doel van Socrates’ filosoferen is dus (a) te laten zien welk soort vragen iemand verder van de gewoontes en opinies in de richting van de wijsheid kan voeren en (b) de studenten te engageren in een methode waarmee een waar antwoord op deze vragen kan worden gezocht.
Zijn methode : de elenchus
De zelfkennis, die een wijsheid zoekende jongere nodig heeft, kan Socrates niet bevorderen zonder eerst aan de basishouding te werken. Er moet meer specifiek een bereidheid zijn de aannames die op basis van vermeende kennis of gewoonte zijn ontstaan te herzien. Hij brengt zijn leerlingen hiertoe dankzij de elenchus, wat letterlijk weerlegging, verlegenheid of beschaming betekent. Plato noemt in De Sofist de elenchus een ‘zuivering van de ziel’. Zoals honger de beste saus is, zo is de elenchus ook de ideale voedingsbodem voor inzicht in jezelf. Kort gezegd bestaat de elenchus bij Plato uit :
expliciteren wat je gesprekspartner meent te weten, dikwijls ‘in verwarde ideeën’, door bv. te herhalen wat hij/zij zegt ;
verschillende stellingen van je gesprekspartner zo duidelijk, volledig en helder mogelijk (laten) formuleren ;
deze in verband brengen met elkaar ;
eventuele tegenstrijdigheden hierin aan het licht brengen.
Deze elenchus is niet alleen negatief en destructief. De vernietiging van de pretentie van kennis staat in functie van het motiveren tot verder onderzoek. Deze ingreep is in zekere zin therapeutisch. Socrates wil zijn leerlingen het verschil laten ervaren tussen het aannemen van stellingen die bepaalde oordelen en handelingen schijnen te rechtvaardigen en het reeds weten van de waarheid van de stellingen die de oordelen en handelingen de facto rechtvaardigen. Door dit onderscheid te laten voelen, brengt hij zijn leerlingen in verwarring. Het resultaat van het onderzoek is dan ook dikwijls een aporie, een gevoel van ‘ik weet het niet meer’. De slaaf Meno getuigt hiervan. Hij vertelt Socrates dat hij door het gesprek met hem « een en al onzekerheid is geworden ». Hij voelt zich geestelijk en lichamelijk verlamd en vergelijkt Socrates dan ook met een platte sidderrog uit de zee die ook iedereen die in zijn buurt komt verlamt met zijn aanraking (Plato, Meno, 79e-80b).
In feite wordt dankzij de elenchus voor de gesprekspartner iets complexer wat ogenschijnlijk in zijn/haar ogen heel eenvoudig en vanzelfsprekend leek. Om het onderzoek nog verder door te voeren en het complexe dan weer eenvoudiger te maken hebben Plato en daarna ook Aristoteles andere methoden ontwikkeld zoals het werken met hypothesen, het onderverdelen, verfijnen en classificeren. Dit verder onderzoek is dan minder therapeutisch en meer didactisch (Kessels, 1994, 14).
Zelfstandig nadenken is belangrijker dan de waarheid vinden
Het valt op dat geen van Socrates’ gesprekspartners kwaad, beschaamd of hopeloos is na de elenchus. Dit heeft vooreerst iets te maken met Socrates’ subtiele psychologisch-retorische aanpak. Zijn diagnose en ‘behandeling’ is net zoals bij een goede vroedvrouw aangepast aan de situatie van elke individuele gesprekspartner. Vanuit zijn eigen psychische vrijheid is hij in staat flexibel te zijn : hij benadert elke leerling met de stijl die voor deze persoon het meest geschikt is. De tweede en belangrijkste reden waarom de elenchus ‘werkt’ is echter omdat in zijn pedagogie de erkenning van onwetendheid gevolgd wordt door een appel op het gebruik van logische analyse. Socrates is niet geïnteresseerd in de behoefte van de leerling of van zichzelf aan erkenning of miskenning maar in de ontwikkeling van rationaliteit. Het verlies aan gewoonte en lang gekoesterde waarden wordt in zijn onderwijspraktijk gecompenseerd door een geloof in de eigen intellectuele autonomie. Dit wekken van vertrouwen in de eigen redelijkheid is voor Socrates belangrijker dan het vinden van een waar antwoord op de filosofische vraag. Zijn logica is daarom nooit intellectualistich maar staat ten dienste van de morele kwaliteit van leven. Ze is bedoeld « om in ‘verwante zielen’ woorden te planten die in staat zijn om henzelf en degene die ze geplant heeft te helpen » (Plato, Phaedrus, 227).
Enkele methodische elementen voor vandaag
1) De context waarin Socrates filosofeerde met jongeren is uiteraard anders dan die waarin er vandaag in organisaties en scholen kan worden gewerkt (Lessing, 1993, 444-456). Enkele verschillen zijn:
Socrates filosofeert met vrienden en bekenden
Ze filosoferen op vrijwillige basis
Er is geen autoriteit buiten het gebruik van de rede en de persoonlijke aantrekkingskracht
Het filosoferen sluit aan bij alledaagse activiteiten en gebeurt op alledaagse plaatsen
Er is geen vooropgestelde tijdslimiet voor het filosoferen
Ook al is het niet vanzelfsprekend, de traditie heeft zich verdergezet.
Enkele erfenissen van Socrates in het hedendaagse filosoferen zijn :
het voort-durende onderzoek als doel én middel van het filosoferen
het belang van dialoog als een vorm van gestileerde discussie
de maieutiek (vroedvrouwkunst) als basishouding van begeleider én deelnemers
het zelfvertrouwen van de eigen redelijkheid als uitgangspunt
het belang van juiste vragen stellen
de paradoxale pedagogische taak van (gestructureerd) ‘dwingen tot vrijheid’
de beheerste socratische ironie (weten van het niet weten) van de begeleider als instrument om de reflectie te intensifiëren.
de oefening van ‘socratische’ deugden als geduld, luisterbereidheid, opschorting van het oordeel, bedachtzaamheid.
Het belang van de concreetheid, helderheid en argumentatieve duidelijkheid in het oordelen.
Het belang van belichaamde kennis als onderzoeksonderwerp.
Het is van meet af aan duidelijk dat de waarde van Socrates’ filosoferen met jongeren niet alleen in zichzelf lag. Plato had met zijn boeken ook een maatschappelijk-politiek doel voor ogen. Zeker in latere geschriften lezen we hoe de oefening van de dialectiek tot doel had ‘fatsoenlijke en serieuze naturen’ op te voeden tot filosofische staatsleiders (Plato, Politeia, boek 7, 537-540). Mensen als Nelson en Lipman waren minder ambitieus op politiek vlak maar zagen wel in Socrates een inspirerende figuur die in staat was geweest de ‘filosofie’ praktisch, levensbetrokken en maatschappelijk relevant te maken. Vooral dankzij hun praktisch en theoretisch werk is het filosoferen geworden tot wat het vandaag is.
De traditie van het socratisch gesprek
Leonard Nelson (1882-1927) en Gustav Heckmann (1898-1996)
Een nieuwe kritische aanpak van ‘filosofie’
In de westerse filosofie sinds Plato en Aristoteles is een expliciete op de praktijk gerichte socratische aanpak zeldzaam gebleven. Het is de Duitse filosoof, pedagoog en politicus Leonard Nelson (1882-1927) geweest die geprobeerd heeft de socratische methode zowel theoretisch als praktisch zijn centrale plaats in de filosofie terug te geven. Uit zijn kennissenkring, zijn studies, zijn eerste geschriften en zijn functie als hoogleraar in Göttingen, blijkt dat Nelsons interesse ligt in het snijpunt tussen kritische filosofie, kentheorie en exacte wetenschappen. Uit zijn in 1917 verschenen Kritik der praktischen Vernunft blijkt niet alleen dat hij theoretisch-filosofisch grondig is beïnvloed door Kant, Fries en Apelt maar ook dat hij zijn denken koppelt aan praktijk. Politiek gezien is Nelson van betekenis geweest, onder andere door de oprichting van de Internationale Jugend Bund in 1917. Hiermee verzette hij zich tegen het nationalisme van die tijd. Hij richtte in 1926 ook de Internationale Sozialistische Kampfbund op, die zich tegenover de SDAP uit die tijd opstelde en later ook een belangrijke rol heeft gespeeld in het ondergrondse verzet tegen de nazi’s.
Pedagogisch is de oprichting van de Philosophisch-Politische Akademie in 1924 significant. Deze vereniging organiseert vandaag nog steeds socratische gesprekken in de Nelsoniaanse traditie. Als reactie tegen het onderwijssysteem van die tijd startte hij het Landeserziehungsheim Walkemühle waar hij samen met Minna Specht en Gustav Heckmann kinderen en jongeren ‘in waarheidsliefde en zelfvertrouwen’ opvoedde.
Voor Nelson, die in tegenstelling tot Socrates een methode aanreikte om in groepen te filosoferen, was het van wezenlijk belang dat de deelnemers op eigen kracht, door zelfstandig onderzoek samen met anderen tot ‘waarheid’ kwamen. Hij noemde zijn methode daarom in navolging van Kant ‘kritisch’ en onderscheidde dit duidelijk van de ‘dogmatische’ methoden in de filosofie. Deze laatste miskennen de waarde van het onderzoek omdat ze grondbeginselen opstellen zonder ze te rechtvaardigen en zonder een methode aan te geven waarmee ze gecontroleerd kunnen worden. Dogmatisch is elke methode die er van uitgaat dat je anderen iets moet leren wat ze zelf nog niet weten. Toegepast op het onderwijs kan je volgens Nelson enkel filosofisch onderricht geven door filosofie niet als een wetenschap van feiten te behandelen maar als de kunst om te ervaringsoordelen systematisch te onderzoeken.
In zijn beroemde voordracht over de socratische methode uit december 1922 schrijft hij hierover het volgende (Nelson, 1922/1994, 82) : Wie werkelijk filosofisch inzicht tot stand wil brengen, kan alleen de kunst van het filosoferen onderwijzen. Hij kan de leerlingen er alleen toe aanzetten zelf de moeizame terugwaartse beweging te ondernemen die de enige garantie vormt voor inzicht in de principes. Als er daarom zoiets als filosofieonderwijs kan bestaan, in welke vorm dan ook, dan kan het alleen onderwijs in het zelf denken zijn, preciezer : in de zelfstandige hantering van de kunst van abstraheren.
Gustav Heckmann (1898-1996) zette na Nelsons dood zijn werk verder vooral door in de jeugdbeweging, in de school en in zijn partij de socratische methode in de praktijk verder uit te bouwen en te verfijnen. Hij slaagde erin na de Tweede Wereldoorlog naar Duitsland terug te keren en jongeren in het kader van het vredeswerk verder aan te zetten tot zelfstandig en kritisch reflecteren onder andere over het nut en het doel van onderwijs en opvoeding. Het krachtigste instrument daartoe was meteen volgens Heckmann zelf zijn belangrijkste levensdoel : het socratisch gesprek.
De socratische methodiek
Het instrument dat in een socratisch gesprek klaarheid biedt, was voor Nelson de regressieve abstractie. Deze methode houdt in dat je, uitgaande van feitelijke ervaringsoordelen, terugvraagt naar de vooronderstellingen en principes die hier achter zitten. Je gaat dus van het concrete naar het abstracte, van het zekere (de ervaring) naar het onzekere (de grondbeginselen). Pas wanneer duidelijk is wat bijvoorbeeld vriendschap betekent in het voorbeeld van de deelnemer kan volgens Nelson worden onderzocht op basis waarvan deze deelnemer die ervaring nu ‘vriendschap’ noemt. Dit onderzoek gebeurt gezamenlijk.
Dit onderzoek is voor Nelson niet zomaar een oefening van een filosofische techniek of een middel om een definitie te verkrijgen, wat je eventueel ook langs een andere weg zou kunnen vinden. Voor hem is dit gesprek de praxis van de filosofie zelf. Met weliswaar duidelijkere procedureregels en met een hoger dialooggehalte dan bij Socrates kunnen deelnemers door gezamenlijk onderzoek filosofisch inzicht in bijvoorbeeld ‘rechtvaardigheid’ of ‘vrijheid’ krijgen. Zij doen daarbij onder andere beroep op hun ‘waarheidsgevoel’, wat hij omschreef als ‘een onduidelijk bewustzijn van de waarheid’. Dit kan je zien als Nelsons vertaling van het zelfvertrouwen van de rede wat we ook reeds bij Socrates vonden.
De regressieve abstractie werd door Heckmann verder verfijnd en praktisch uitgebouwd. Het socratisch gesprek met jongeren dat je kan lezen in het hoofdstuk ‘grenzen verkennen’ is grotendeels geschoeid op de leest die Heckmann vervaardigde.
Enkele methodische elementen voor vandaag
Wie filosofeert in de Nelson-Heckmann traditie kan naast de methodische elementen die we hierboven bij Socrates lazen nog de volgende accenten leggen :
Het werken met één voorbeeld uit de ervaring dat systematisch wordt bevraagd op vooronderstellingen en principes
Het belang van het denken over het denken o.a. via het metagesprek
Het belang van het precies formuleren van uitspraken en argumenten. Dit kan zo ver gaan dat alle niet-verbale uitingen eerst moeten worden geverbaliseerd vooraleer ze als een interventie of een argument gelden
Het belang van de onderzoeksgroep waarin via argumentatie naar consensus wordt gestreefd
Het filosoferen als een oefening in ‘phronesis’, praktische wijsheid.
Enkele bronnen
- Guthrie, W.K.C., Socrates, Cambridge, Cambridge University Press, 1971
- Heckmann, G., Das Sokratische Gespräch. Erfahrungen in philosophischen Hochschulseminaren, Hannover, Schroedel, 1981.
- Kessels, J., Socrates op de markt. Filosofie in bedrijf, Amsterdam, Boom, 1997.
- Koolschijn, G., Plato, schrijver, 1987
- Krohn, D., Das Sokratische Gespräch. Ein Symposion, Hamburg, Junius, 1989.
- Nelson, L., De socratische methode, inl. en red. Kessels, J., Amsterdam, Boom, 1994.
- Plato, verzameld werk, vertaling Xaveer De Win, nieuwe uitgave, Kapellen, Pelckmans, 1999.
- Vlastos, G., Socrates. Ironist and moral philosopher, Cambridge, Cambridge University Press, 1991.
- Er is een reeks van artikelen in het Duits over het socratisch gesprek die gebundeld worden door de Philosophisch Politische Akademie: Krohn, D., Neisser, B., Walter, N. (red.), “Sokratisches Philosophieren”. Schriftenreihe der Philosophisch-Politischen Akademie, Band I-VII, Frankfurt am Main, Dipa, 1994-